Van de week was ik mezelf weer eens aan het voorbijrennen. Druk met van alles. De vernieuwing van de praktijk goed tot uiting laten komen op de website – want cliënten moeten wel weten waarvoor ze bij mij terecht kunnen. Druk in de weer met mijn gezin, leuke uitjes, dingen regelen voor de kinderen. Mijn ‘andere’ werk naast mijn praktijk waarin ik teams begeleid bij verandering, ook daar was van alles in te doen en het moest op tijd af. Totdat ik even stil stond en me afvroeg ‘waar ben ik eigenlijk mee bezig’? Voor wie doe ik dit? En waar blijf ik zelf?’
Herken je dit? Dat je je zo kunt laten meeslepen door alles wat er in het leven op je afkomt en van je gevraagd wordt? En dat je dan hard gaat werken om het allemaal gedaan te krijgen? En geeft het dan voldoening of merk je na verloop van tijd dat het je uitput?
Misschien herken je beide. Dat het je soms voldoening geeft en dat het je soms uitput. Zo is het mij in ieder geval vergaan. Mensen – leermeesters, coaches, vrienden – hielden mij een spiegel voor en stelden me de vraag: waar word je nu echt blij van in het leven, wat vind je nu echt leuk om te doen? Aan de hand van deze vragen keek ik terug naar dingen die ik in het leven had gedaan, zowel in werk als in vrije tijd, en kwam ik erachter dat ik het soms met plezier had gedaan en het lang kon volhouden zonder echt moe te worden, en dat ik het soms alleen op wilskracht had gedaan en ik mezelf dan uitputte, alsof ik me leeg gaf en er geen energie uit haalde.
Zo heb ik meer inzicht gekregen in wanneer ik iets vanuit een innerlijke kracht doe en wanneer ik iets doe puur vanuit het pleasen van de ander, het goed willen doen voor de ander. In het eerste geval kan ik bergen verzetten zonder snel moe te worden – rustpauzes zijn altijd belangrijk, ook wanneer je vanuit je hoogste intentie en met plezier aan het werk bent – in het tweede geval houd ik het een tijdje vol maar put het me op den duur uit.
Maar waarom dan toch die valkuil om in het harde werken te schieten zonder daarbij mijn hart te volgen? Vandaag besefte ik dat een wortel daarvoor bij voorouders generaties voor mij ligt. Dat zij door omstandigheden gedwongen waren, of zelf de keuze hebben gemaakt, om voor anderen te werken en niet hun hart konden volgen. In die tijd mochten kinderen na de lagere school vaak niet doorleren omdat ze moesten helpen in het huishouden of bij het verdienen van het gezinsinkomen. Met hard werken en voor elkaar zorgen is niets mis. Maar het is ook belangrijk om jezelf te kunnen ontplooien en erachter te komen wat echt bij jou past. Ik merkte dat de overtuiging dat je hard moet werken en jezelf moet wegcijferen voor het geheel nog in mij leefde. Deze overtuiging is van generatie op generatie doorgegeven, misschien niet eens heel expliciet, maar bleef impliciet toch leven in het familiesysteem. Vandaar de valkuil om in het harde werken te schieten ook als het niet overeenstemt met mijn levenspad, het is een oud patroon waar ik in stap. Met het herkennen van een oud patroon word het mogelijk het oude patroon stap voor stap te gaan vervangen voor een nieuw.
Regressietherapie kan daarbij helpen. Het helpt je om inzichten te krijgen in patronen die je jezelf in je jeugd hebt aangeleerd en in patronen die van generatie op generatie zijn doorgegeven. Onder de patronen gaan vaak beperkende overtuigingen schuil. Bijvoorbeeld ‘ik ben niet goed genoeg’ of ‘wie voor een dubbeltje geboren is wordt nooit een kwartje’. Wanneer je je bewust wordt van een beperkende overtuiging open je voor jezelf de mogelijkheid om de beperking ervan af te halen en de overtuiging te transformeren in een helpende overtuiging. Waarbij je datgene wat je wel waardeert aan het oude patroon kunt behouden. Bijvoorbeeld dat het ook leuk en waardevol is om van tijd tot tijd iets voor een ander te doen zonder dat je daar iets voor terugkrijgt.
Om meer helderheid te krijgen in wat jou terughoudt om datgene te doen waar je echt blij van wordt kun je vandaag al beginnen. Ga eens na welke patronen je in je familiegeschiedenis herkent, in de verhalen over je voorouders die je wellicht door je ouders of grootouders doorgegeven zijn. En of er onder die patronen bepaalde overtuigingen liggen, waar deze patronen uit voort komen. Zijn er bij wijze van spreken tegeltjes die bij jullie thuis aan de muur hadden kunnen hangen (of misschien wel echt hingen) met bepaalde uitspraken, waarheden over het leven? En zijn die helpend en verruimend of beperkend?
Patronen en overtuigingen die niet meer dienend zijn om jou je te laten ontplooien en anderen werkelijk van dienst te kunnen zijn, kun je veranderen. En dit kun je doen met respect voor en in dankbaarheid aan je voorouders van wie je deze patronen en overtuigingen doorgegeven hebt gekregen. Je behoudt ervan wat in deze tijd ook nog steeds van waarde is en je transformeert datgene wat destijds belangrijk was om te overleven maar nu niet dienend meer is. Alsof je een nieuwe jas aantrekt – het is even wennen, die oude jas zat misschien nog wel lekker, maar er kwamen toch scheuren in en hij begon al te verkleuren – van tijd tot tijd is een nieuwe jas toch wel fijn!